Minder ik, meer Broeder… Ik (hoe fout) had beloofd min of meer actueel te zijn. En wat is meer actueel dan de woorden van onze Achtbare, gesproken in zijn openingsbouwstuk ter gelegenheid van het nieuwe werkjaar. Toch hebben deze actuele woorden eeuwigheidswaarde, ze zijn van alle tijden. Ik moet mij minder onafhankelijk opstellen, mijn broeders de gelegenheid geven mij te helpen, ze de kans geven broeder te zijn.
Nu zijn wij allen vrijmetselaren, al jaren vòòr wij tot de orde toetraden. Immers wij zijn niet pas na onze installatie vrijmetselaar geworden, maar onze installatie was het gevolg van het vrijmetselaarzijn al lang in ons aanwezig. We zagen al om naar mensen die het minder hadden dan wij en we stelden ons al dienstbaar op tegenover onze collega’s, familie, vrienden en buren.
Het kwam altijd al op mij aan in de goede betekenis van de zin, dus niet dat ik belangrijk ben, maar mij liever wegcijfer. Daarom is de hulpvraag ook zo moeilijk, dat riekt naar… meer ik. En dat moet juist niet, maar hoe geef je de ander de gelegenheid meer broeder te zijn? Toch door je kwetsbaar op te stellen!
Waarom verrichten wij goede werken en geven we aalmoezen? Om echt te helpen of mede om het goede gevoel?
Een voorbeeld: Als tiener vroeg ik alleenstaanden vaak naar de weg of hoe laat het was. Ik dacht: ik geef die mensen het gevoel een goede daad verricht te hebben (dus zij, niet ik, maar toch…). Tot een mij ombekende op mijn vraag: “Weet u waar de Jan van Galenstraat is?”antwoordde met: “Maar daar woon je toch!” Vanaf dat moment vroeg ik nog alleen maar naar de tijd en toen wij naar Amsterdam verhuisden (Jan van Galenstraten zijn er in elke stad met een zeeheldenwijk) ging dat ook over, want op het Waterlooplein kocht ik voor een habbekrats een klokje.
Praktijk: onze Achtbare bood mij aan, nu de ingang van ons parkeerterrein geblokkeerd is: Rij maar naar de loge, zet de auto maar neer en wij, je broeders zorgen ervoor dat hij weggezet en opgehaald wordt. Daar doe ik dus niet aan mee! Ik wil niet afhankelijk zijn, ik rij liever een broeder naar huis of naar en van het station dan dat ik mijn broeders de gelegenheid geef meer broeder te zijn. Sorry broeders, ook voor de volgende zin: Niets menselijks is mij vreemd.
“Bent u vrijmetselaar?”
Al mijn broeders [h]erkennen mij als zodanig: ze kunnen het zien aan wat ik schrijf.
Uw columnist is bereid op alle vragen en kanttekeningen die u heeft of geeft in te gaan.
Broederschap wekt reactie!
Broder Adrianus